Volgens psycholoog Roos Vonk hebben we allemaal een ‘innerlijke spindoctor’ die constant positieve verhalen levert waardoor we ons prettig blijven voelen. Het resultaat: ons ego, waar ze een boek over schreef.
“Mijn vader zei in ‘iets’ te geloven, maar mijn moeder – die als meisje nogal strak was gehouden – had zich voorgenomen mijn broertje en mij een vrije, moderne opvoeding te geven die er onder andere uit bestond dat wij, samen met een jongetje uit zo’n VPRO-Vrij Nederland-gezin, geen godsdienstles volgden. In plaats daarvan zaten we met z’n drieën sommetjes te maken. Achteraf gezien wel jammer, want ik weet er dus helemaal niets van af.
“Ik herinner me wel dat ik nadacht over de zin van het leven. Tot mijn zesde woonde ik in Schiedam en daar mocht ik niet alleen van huis naar de speeltuin lopen. Op een dag, toen er niemand was die met me mee kon gaan bedacht ik, heel teleurgesteld, dat je eigenlijk net zo goed niet kon bestaan want dan zou je geen last hebben van vervelende dingen. ‘Maar als je er niet bent’, zei een ander stemmetje in me, ‘dan ga je helemaal nooit naar de speeltuin!’ ‘Dat geeft niks’, zei het eerste stemmetje, ‘want als je niet bestaat, weet je toch niet dat het er is’. Ik had dus op mijn zesde al in de gaten dat het leven zinloos was, haha!”
“Tot de zesde klas van de lagere school was ik gewoon een leuk, populair meisje – ook al een beetje in jongens geïnteresseerd – en toen kwam David Cassidy (Keith, uit The Partridge Family, Amerikaanse sitcom uitgezonden tussen 1970 en 1974, AV). Het begon onschuldig, maar na zijn eerste concert – op 11 maart 1973 in de Doelen in Rotterdam – was ik obsessief verliefd. Ik was nergens anders mee bezig, ik had zelfs een fanclub opgericht. Een jaar later, 12 mei 1974, was hij weer in De Doelen. Dit keer zat ik op de tweede rij, heel dichtbij. Ik hoopte natuurlijk dat hij me zou zien, maar ik ging niet gillen of zo, ik dacht alleen maar: ik moet alles in me opnemen, want ik zie hem maar heel kort. Daar stond hij: de jongen die ik het hele jaar alleen op televisie en in tijdschriften zag. Een echt mens van vlees en bloed. Dat besef gaf zo’n geweldige kick…
“David was de eerste man in mijn leven. Ik fantaseerde dat ik hem in Amerika zou opzoeken en dat we dan gingen vrijen. Die hevige verliefdheid heeft drie jaar geduurd, maar is altijd teruggekomen op momenten dat ik het moeilijk had. Mijn verklaring is dat hij een hechtingsfiguur was geworden, een speciale persoon die een plaats in je hart heeft. En hij kon natuurlijk, in tegenstelling tot echte mannen, nooit van zijn voetstuk vallen. Ik heb twee of drie keer een moeilijke periode gehad en dan bekeek ik oude video’s, nooit filmpjes van ná die tijd. Ik wilde verliefd blijven op die herinnering.
“Zes of zeven jaar geleden, kort voor zijn dood, kwam ik op YouTube ook recentere video’s tegen, interviews waarin hij zei hoeveel last hij had gehad van het juk van die Partridge Family en hoe blij hij was eindelijk ‘zichzelf’ te kunnen zijn. Maar toen hij zichzelf was, vond ik hem helemaal niet zo leuk meer. Ik wist het al langer, maar op dat moment drong het door tot in mijn hart: David Cassidy was een acteur, iemand die met groeiende tegenzin een rol had gespeeld. De man van mijn dromen, de sexy zanger die volgens de bladen hunkerde naar dat ene, bijzondere meisje – het beeld dat ik zo lang had gekoesterd – was een product van slimme marketeers. Hij heeft nooit echt bestaan.”
“Het zijn vaak de christelijke politieke partijen die dit gebod overtreden door een verhaal te verzinnen waarin ze de mens de kroon op de schepping noemen en een God boven zich stellen die het zogenaamd goed vindt dat we alle ándere dieren ‘gebruiken’, afslachten en opeten. Als ik een kerk opricht en verkondig dat mijn God juist zegt dat het níet mag, luistert er niemand naar mij. Terwijl dat toch hetzelfde idee is.”
“Ik probeer het weekend een beetje te laten afwijken van de rest van de week door iets langer in bed te blijven liggen, naar Vroege Vogels te luisteren en Buitenhof te kijken, maar er is helaas altijd wel iets te doen, dus ga ik vaak toch even werken. Ook op zondag.”
“Bij ons was het andersom: mijn broertje en ik werden door onze ouders vereerd. Vooral mijn moeder kon behoorlijk over ons opscheppen, maar wat ik miste was een wezenlijke interesse. Ik ben gewaardeerd, geliefd en bewonderd, maar in mijn eigenheid niet echt gezien. Het ging uiteindelijk over háár. Ze wilde liever een vriendin dan een moeder zijn, sprak open over seks – allemaal dingen die je als puber niet wil weten – en kon nogal opdringerig zijn. Voor mijn vader was het heel belangrijk dat we ons brein ontwikkelden; dat we hartstikke slimme kinderen zouden worden. Ik vind het wel goed dat hij dit bij mij als meisje net zo hard stimuleerde als bij mijn broertje, maar zo waren we toch min of meer hun project.
“Ik kan de band met mijn ouders niet goed of slecht noemen, er waren geen conflicten of zo, maar in ons gezin was iedereen nogal met zichzelf bezig.
“We zijn ‘gezond gehecht’ – er werd geknuffeld, ik kan makkelijk iemand in mijn hart toelaten – en grootgebracht met het idee dat andere mensen deugen, maar ik ben door die opvoeding óók erg individualistisch ingesteld; een eigenheimer die, als er te nadrukkelijk iets van mij wordt verlangd, de deur dicht doet.”
“Stel je voor dat je leefde in een tijd waarin je op straat overal geketende, mishandelde, verwaarloosde, creperende mensen zou zien. En dat je, als je het uitschreeuwt en iedereen op die wantoestanden wilt attenderen, als antwoord krijgt: ’Ach, het zijn maar slaven’. Dat is vergelijkbaar met de wereld waar dierenbeschermers – ik zeg liever dierenmensen, mensen die van nature een hoge empathie met dieren hebben – in leven. Als je geen dierenmens bent, vind je dit onvergelijkbaar, misschien beledigend zelfs. Maar mensen die instinctief net zoveel empathie voelen met andere dieren als met andere mensen, doet het net zoveel pijn.
“Ik weet dat ik niets kan veranderen aan het grote leed in de wereld; ik kan alleen iets doen aan dat wat op mijn weg komt. Ik help weerlozen die in nood verkeren en de vee-industrie krijgt geen cent van mij. Vleeseters kunnen daar vaak laatdunkend over doen, alsof vegetariërs anderen met hun ‘goede gedrag’ willen imponeren, maar daar is een vegetariër helemaal niet mee bezig. Ik wil met mezelf in het reine zijn, trouw zijn aan waar ik in geloof. Tegen de klippen op, want de mens is inmiddels een plaag op aarde geworden. Ooit was er een balans tussen populaties en de hoeveelheden voedsel, maar doordat de landbouw helemaal uit z’n krachten is gegroeid en het aantal mensen daardoor schrikbarend is toegenomen, blijft er steeds minder ruimte over voor de andere dieren. Zonder ons zou het er voor de rest van het leven op aarde een stuk beter uitzien. Uiteindelijk verwacht ik dat de mensheid niet op tijd tot inkeer komt en uitsterft. Er gaan alleen nog duizenden jaren met verschrikkelijk veel leed aan vooraf. In die zin is het een opluchting dat ik zal sterven en er geen getuige van hoef te zijn.”
“Mijn moeder zei altijd: ‘Na David Cassidy komt er een échte jongen, dat is véél leuker’, maar dat klopte niet, haha. Ik had een zwak voor foute mannen en de eerste waar ik daarna verliefd op werd was er meteen één, in het klein. Ik heb wel een aantal goede, langdurige relaties gehad, samengewoond, maar ben ook een groot deel van mijn leven single geweest.
“Het is niet zo dat ik dacht: ‘dan begin ik maar iets met een hond’, maar de behoefte aan een relatie viel weg toen ik een hond kreeg waarmee ik het heel gezellig had, Bobbie. Later kwam daar nog een hondje, Aagje, bij. Nadat ik ze vrij kort na elkaar allebei moest laten inslapen – laten we daar niet te lang over doorpraten want ik schiet weer vol als ik er aan denk – vond ik het wel even fijn de handen vrij te hebben. Ik wil nog twee, drie keer op vakantie en dan ga ik weer eens nadenken over een ander hondje. Een nieuwe relatie kan ook, maar ik ben een vrouw voorbij de overgang dus mijn marktwaarde is wel gedaald. Ze zeggen altijd dat je iemand vindt zodra je stopt met zoeken maar ik kan je inmiddels, proefondervindelijk, vertellen dat dat niet klopt: ik zoek al heel lang niet. Het interesseert me misschien ook te weinig.
“In Wonderkind of total loss van W.F. Hermans staat het verhaal over een honderdvijfjarige man die schelpen verzamelt. Hij loopt over het strand en realiseert zich dat de kans dat hij nog iets bijzonders gaat vinden héél klein is. Dat is zo jammer aan ouder worden, dat je bij iedere schelp denkt: ja, die ken ik al. Het klinkt een beetje blasé, maar het wordt steeds moeilijker ergens door getriggerd te worden. Als je jong bent, vind je alles leuk. Dus, nee, ik denk niet dat er op dit gebied op korte termijn veel gaat veranderen. Ik verwacht dat ik eerder een nieuwe hond heb dan een nieuwe man.”
“Als puber ging ik vaak flipperen en sigaretten kopen in een snackbar aan de overkant. Op een keer was er niemand in de zaak en ik weet nog dat ik dacht: ik zou nu zomaar iets kunnen stelen. Daarna vroeg ik me af waarom ik het dan toch niet deed. Had ik morele bezwaren of was ik bang dat ze me zouden betrappen? Ik denk dat die angst me toen weerhield. Nu zou het anders zijn. In mijn boek heb ik geschreven over het verschil tussen image-concerns en compassionate-concerns. Mensen die onzeker zijn, maar ook narcistische mensen, zijn vooral bezig met hoe ze overkomen. Ik heb die narcistische kant ook, maar ik ben in de loop der tijd wel verschoven van ‘hoe zullen ze over me denken?’ naar: ‘hoe is het voor de ander als ik zoiets doe?’
“Die verschuiving heeft ongetwijfeld te maken met de dingen die ik heb meegemaakt, enkele crisissen in mijn leven, waarvan het gedoe met Stapel me het hardst heeft geraakt (in 2011 bracht Vonk samen met hoogleraar Diederik Stapel een persbericht naar buiten over onderzoek dat een relatie aantoonde tussen vlees eten en ‘hufterig gedrag’. Kort daarna bleek dat Stapel al vele jaren fraude pleegde met onderzoeksdata. Hij verloor zijn baan aan de universiteit van Tilburg. Roos Vonk – die niet op de hoogte was van de fraude – kreeg een berisping van de Radboud Universiteit wegens onzorgvuldig handelen, AV).
“Ik hád ook een stomme fout gemaakt door niet kritisch te kijken naar de gegevens van Stapel. Maar ik dacht er destijds vooral aan dat ik niets kon doen aan die fraude, dus ik ging het wel even in de media uitleggen. Dat was niet slim. Het maakte niets uit wat ik zei; je wordt op zo’n moment in de rol van dader gecast en wat je ook zegt, je komt daar niet uit. Het was een nachtmerrie. Maar het was ook een gebeurtenis waardoor mensen opeens heel anders op mij gingen reageren. De narcist in mij ging toen vanzelf wel een toontje lager zingen. Ik had er destijds alles voor over gehad om dat persbericht ongedaan te maken, om het aanzien dat ik had terug te krijgen, maar het is nooit helemaal gelukt. Zodra ik op Twitter iets zeg waar de rechts-radicale bubbel zich niet in kan vinden, is er altijd wel iemand die zegt: ‘Jij bent toch van die fraude?’ Mensen die vinden dat ik voor de rest van mijn leven mijn mond moet houden.
“Het blijft pijnlijk, maar ik kan nu oprecht zeggen dat ik dankbaar ben voor wat er is gebeurd – ik had wel een lesje te leren. Een deel van mijn leven werd ik bovenmatig bewonderd, een ander deel van mijn leven verguisd. Ik heb nu een balans gevonden waardoor ik meer in verbinding ben gekomen met de medemens.”
“Het begint met liegen tegen jezélf. We hebben allemaal een innerlijke spindoctor die, zonder dat we ons daarvan bewust zijn, overal verhalen van maakt. Verhalen waardoor we positief over onszelf blijven denken en ons prettig voelen. Stel jezelf bij elke gedachte de vraag: is mijn spindoctor hier aan het werk geweest? Als je de waarheid eenmaal kent, kan je in gesprek met anderen altijd nog bedenken dat het misschien beter is om – uit tactische overwegingen of compassie – bepaalde dingen even voor je te houden.”
“Het maximaliseren van een geluksgevoel is voor mij geen doel; ik vind het veel belangrijker in contact te komen met de waarheid. Instinctief probeert de hedonist in mensen het ongemak buiten de deur te houden, maar ik heb ook ervaren dat het uitdagender is die kant tóch te gaan verkennen. Wat is hier aan de hand? Waarom doe ik wat ik doe? Waarom heb ik nog een boek geschreven – en ben ik alweer bezig met een nieuw project? Omdat ik mijn kennis wil delen? Zeker. Omdat ik denk dat de wereld er beter van wordt als mensen begrijpen hoe hun ego werkt? Absoluut. Mijn eigen spindoctor zal niet gauw erkennen dat bewijsdrift ook een drijfveer is, maar ik moet er toch rekening mee houden dat dat wél meespeelt; dat ik wil laten zien dat ik er nog steeds toe doe.”
Dit interview van Arjan Visser met Roos Vonk verscheen in Trouw op 1 december 2023.